Disclaimer: de wereld van Harry Potter is niet van mij. :(
Voor mensen die mijn andere verhaal 'Wie ben ik' gelezen hebben: vergeet dat Sneep Evelien nauwelijks kent.
Om het wat beter leesbaar te maken: Elke paragraaf is een andere p.o.v.
Dit was zomaar een idee dat in mijn hoofd zat en het heeft geen vervolg, wel komt Evelien terug in 'Wie ben ik'
Door de enters zal het er denk ik een beetje amateuristisch uitzien, maar ik heb het gedaan omdat het de pauzes tussendoor extra vergroot. Het zijn over het algemeen korte fragmenten van gebeurtenissen of gedachtes
Evelien
Stil was ze in de klas, heel erg verlegen.
Als ik een vraag stelde aan de klas, stak ze nooit haar hand op om hem te beantwoorden, terwijl ik wist dat ze het antwoord wist.
Als ik een vraag stelde speciaal aan haar, verstopte ze zich achter een gordijn van blonde haren en stotterde ze dat ze het niet wist.
Natuurlijk wist ik niet wat er schuil ging achter dat gordijn van haar, wat ze erachter verstopte.
Als professor Perkamentus niet had gevraagd een oogje op haar te houden, had ik haar niet opgemerkt.
Stil liep ik naar de bibliotheek.
Overal om me heen hoorde ik mensen vrolijk kletsen over het bal dat de school had georganiseerd.
Ik was graag gebleven, maar niemand had me gevraagd voor het bal.
Blijven kijken zou me alleen depressiever maken dan dat ik al was.
Nee, ik zou stilletjes naar huis gaan.
Toen de vakantie over was, had ik haar niet zien aankomen en ze was ook niet bij het diner geweest.
De volgende morgen zat ze echterweer even stil in de klas, weer even onzichtbaar achter haar gordijn van blonde haren.
Ik huilde zachtjes; ik zag het echt niet meer zitten.
De reden van mijn verdriet was de trip naar Zweinsveld.
Ik ga eigenlijk nooit naar Zweinsveld.
Wat zou ik daar moeten doen?
Met wie zou ik daarheen moeten gaan?
Afgelopen keer was ik echter wel meegegaan.
Alle vrolijke gezichten die in de drie bezemstelen zaten hadden me weer aan het denken gezet.
Was het waar wat mijn vader zegt?
Zou ik nooit echt vrienden krijgen?
Vanuit een toren keek ik naar de wedstrijd die zich bij het meer afspeelde.
De tweede opdracht voor de vier kampioenen van het Toernament was aan de gang en vrienden praatten vrolijk tegen elkaar.
Ik hoorde ze hier.
Ik keek naar beneden.
Ik zou kunnen springen, dan zou het allemaal over zijn. Dan zou ik nergens meer aan te hoeven denken.
Maar nee, ik zou niet springen.
Daar heb ik het lef niet voor.
Ik heb geen lef.
Zoals mijn vader zegt.
Een brief van thuis had haar naar huis gestuurd.
Haar moeder was overleden.
Ze leek er niet van onder de indruk.
Ze leek nergens van onder de indruk.
Niet van het hele Toernooi, en ze was geloof ik ook niet naar het bal geweest afgelopen kerst.
Vreemd.
"Geef me een biertje!" riep hij vanuit zijn luie stoel voor de televisie.
Er was geen bier meer, wist ik.
Hij had het allemaal al opgedronken, net als de whisky.
Heel het huis lag vol blikjes en lege flessen toen ik thuis was gekomen.
"Het is op," zei ik zachtjes.
"Wat zeg je?" vroeg hij gevaarlijk en stond op uit zijn stoel.
Als hij op stond was het niet goed en langzaam liep ik achteruit.
"Het is op? HET IS OP?" riep hij in mijn gezicht en ik kreeg een mep die mijn hoofd deed suizen.
"Wat bedoel je het is op? Het is nu jou taak om ervoor te zorgen dat de boodschappen worden gedaan. Wil je net zo lui worden als je moeder?"
Ik sloot mijn ogen.
Ik wist wat er ging komen.
Maar nu was moeder er niet meer om me te beschermen.
Toen ze terug kwam na een week van school te zijn geweest, zag ze er als het mogelijk was, nog schichtiger uit dan tevoren.
Tot mijn verbazing droeg ze een kol t-shirt met lange mouwen terwijl het buiten twintig graden was.
Ik vroeg haar te blijven na de les en vroeg haar hoe ze zich voelde.
Ze zei dat ze zich prima voelde vanachter haar gordijn van blonde haren en ik liet haar gaan.
Wat kon ik anders?
Ik bekeek haar toen ze de klas uit liep.
Ze liep een beetje mank.
Hoe kon ik haar aan het praten krijgen?
Voorzichtig volgde ik haar.
Volgens mij was ze iets van plan.
De professor had me aangekeken alsof hij het wist.
Niemand mag het weten wat er was gebeurd.
Niemand.
Zonder het te beseffen hadden mijn voeten me naar de toren gebracht en ik keek uit over het landschap rondom het kasteel.
Als in trance ging ik op de rand van de muur staan en keek naar beneden.
Als ik zou springen, zou het allemaal voorbij zijn.
Niemand zou mij missen.
Niemand.
Enkel één stap en dan was het voorbij.
Maar één stap en ik was vrij.
"Evelien, kom van die rand af," zei professor Sneep.
Evelien keek om.
"Waarom? Het heeft toch geen zin meer."
"Natuurlijk wel. Doe niet zo achterlijk. Wat er ook is, er is altijd een andere uitweg dan dit."
Evelien staarde Sneep aan.
"Is er een andere uitweg? Waar dan, want ik zie hem niet," zei ze als in trance en staarde naar de hemel.
Haar blonde haren vielen uit haar gezicht en onthulden een blauw, gezwollen oog.
Haar kol verborg de paarse vlekken in haar nek net niet voldoende en de meestal onverschillige professor schrok nu heftig.
Hij liep op het meisje af en trok haar van weg van de rand.
"Wij gaan nu naar professor Perkamentus," zei hij resoluut.
