Terug naar het Grimboudplein
De zon brandde op Harry's rug. Hij zat in een park nabij de Ligusterlaan. Het was heel stilletjes in de straten; iedereen zat binnen, schuilend voor de heersende hitte. Harry zat in het verdorde gras treurig voor zich uit te staren. De gebeurtenissen van anderhalve maand geleden kwamen iedere nacht weer terug. Dan ontwaakte hij badend in het koude zweet. Donkere wallen bevonden zich onder Harry's prachtige groene ogen. Met een diepe zucht ging hij in het gras liggen. Straks, rond drie uur, kwam de familie Wemel hem halen om met hen naar het Grimboudplein twaalf te gaan; al was Harry niet zeker of hij wel terug wilde naar het huis van zijn overleden peetvader. Er bewoog iets in de struiken; voorzichtig ging Harry rechtzitten, zijn hart klopte in zijn keel.Tegenwoordig was hij extra op zijn hoede, nu Voldemort weer volop actief bezig was. Een rosse, gestreepte kat verscheen miauwend uit de struiken. Als het dat maar is, dacht Harry terwijl hij weer in het gras ging liggen. Zijn gedachten dwaalden weer af naar de woorden van de profetie: "De een kan niet leven als de ander niet dood is…" Hij zou Voldemort moeten vermoorden of zelf vermoord moeten worden. In zijn gedachten zag hij zichzelf bij het lijk van Voldemort staan, al de dooddoeners waren gevlucht. Alleen Bellatrix Van Detta stond kil te lachen, Sirius was weer eens door het donkere gordijn gevallen.
Iemand porde Harry keihard in zijn zij. Snel deed hij zijn ogen open: het was Ron, zijn beste vriend.
'Tisser?' mompelde Harry slaapdronken.
'We zouden je om drie uur komen halen, weet je nog?' zei Ron terwijl hij Harry aan keek. Harry zette zich recht en keek op zijn horloge, het was al kwart voor vier.
'Sorry, in slaap gevallen.' zei Harry terwijl hij opstond.
'Kom, pa wacht op ons aan de ingang van het park, hij heeft jouw bagage bij.' Zwijgend liepen Ron en Harry naar de ingang van het park; meneer Wemel zat op een bankje te wachten met naast zich Harry's hutkoffer, die Harry eerder die week al had ingepakt, samen met Hedwig.
'Eindelijk.' begon hij toen hij zijn zoon en Harry zag. 'Alles goed, Harry?' Meneer Wemels stem klonk bezorgd.
'Ja, prima.' loog Harry.
Even bleef meneer Wemel Harry aanstaren en krabde in zijn rode haar, al had hij niet veel haar meer.
'Kom, we gaan. Molly wacht, Hermelien zal er ook wel al zijn.'
'Hoe gaan we?' vroeg Harry nieuwsgierig.
'Met een viavia.' Meneer Wemel haalde een oud blikje uit zijn zak en keek op zijn horloge. Harry pakte in zijn ene hand de kooi met Hedwig en legde zijn andere hand op het oude blikje dat dienst deed als viavia. Ron legde zijn wijsvinger ook op het blikje en in zijn andere hand hield hij Harry's hutkoffer vast.
'Maak jullie klaar!' waarschuwde meneer Wemel scherp, terwijl hij nog steeds naar zijn horloge staarde. 'Daar gaan we dan!'
Harry voelde de bekende haak achter zijn navel en een waas van kleuren verblindde hem even; Hedwig kraste paniekerig, dit was de eerste keer dat de prachtige sneeuwuil met een viavia reisde. Met een enorme smak landde Harry in de keuken van het Grimboudplein. Hedwig kraste boos; haar kooi rolde door de stoffige keuken. Harry krabbelde overeind en keek rond, de keuken zag er nog steeds hetzelfde uit. Zijn blik bleef op de oude tafel rusten; herinneringen aan Sirius kwamen weer boven, hoe hij daar zat nadat er bijna een mes in zijn hand was geboord. Een minuut lang bleef Harry naar de plek staren waar Sirius toen gezeten had. Harry voelde zich heel leeg vanbinnen; het begon nu pas door te dringen dat hij Sirius nooit meer zou zien.
'Ik ga alles even uitpakken.'zei Harry terwijl hij naar de deur van de hal liep. Ron wou Harry volgen maar meneer Wemel hielt hem tegen.
'Wacht jij maar even op Hermelien, die zal zo wel komen.' mompelde meneer Wemel. Het huis zag er nog steeds het zelfde uit; even oud en lelijk, alles was bedekt met een centimeter dikke stoflaag. Harry beklom de trap; het schilderij van mevrouw Zwarts hing er nog altijd.
In plaats van naar de kamer te gaan waar hij elk vorig jaar al had geslapen, liep hij verder naar boven, naar Sirius' kamer. Daar aangekomen opende Harry de donkere, houten deur. De kamer was donker; ook al scheen het augustus zonnetje door de raam naar binnen. Aan de zijkant van de kamer stond een rij met grote, donkere kasten aan de andere kant stond een groot, opgemaakt bed.
Met een diepe zucht wandelde Harry de kamer binnen, de stoffige, houten vloer kraakte zachtjes. Voorzichtig liep Harry naar het bed en ging er op zitten. Een tijd lang staarde hij door de kamer; hij zou Sirius nooit meer zien. Vele herinneringen aan Sirius kwamen weer naar boven: de grote zwarte hond die vrolijk over het station huppelde, de bezorgde blik in zijn ogen toen Harry hem had verteld dat hij een slang in hem voelde ontwaken. Ook de slechtste herinnering kwam weer naar boven: de herinnering van toen hij door het gordijn viel. Een eenzame traan rolde over zijn wang; dit was de eerste keer dat hij huilde sinds de vakantie was begonnen. Harry ging liggen, hij had nergens zin in; hij was weer alleen.
Eerst was hij zijn ouders verloren, daarvan wist hij niet zoveel, hij was toen veel te klein. Nu was hij ook Sirius kwijt, de enige die hij ooit als vader had beschouwd, behalve zijn eigen vader dan misschien. Meer herinneringen aan Sirius kwamen naar boven; honderden Dementors die op hen afkwamen, Sirius die op Scheurbek vertrok, de zwarte hond die op hem zat te wachten in het kantoortje van Perkamentus toen Voldemort net was herrezen.
Een paar tranen rolden over zijn wangen, hij kon er niets aan doen. Hij zou hem nooit meer zien, nooit meer. Waarom moest hij terug naar het huis met al die herinneringen?
Voetstappen beklommen de trappen. Er werd op de oude deur geklopt. Harry zei niets, hij had geen zin in bezorgde gezichten. Voorzichtig ging de deur open, het waren Ron en Hermelien, zoals Harry al gedacht had. Hermelien liep zonder een woord te zeggen naar Harry toe en ging op het bed zitten, Ron volgde haar voorbeeld.
'Hé, gaat het?' vroeg Hermelien een beetje bezorgd.
'Het gaat wel over, er moet gewoon wat tijd over gaan,' mompelde Ron geruststellend.
'De tijd kan niet alles helen,' mompelde Harry bijna onverstaanbaar.
These wounds won't seem to heal
This pain is just too real
There's just too much that time cannot erase
(My Immortal, Evanescence)
