Hoofdstuk
14
Het gruzelement
"Harry je hebt me nog steeds
niet verteld waardoor je bijna doodgebloed was" vroeg Madison de
volgende ochtend. Ze was vroeg opgestaan om Hermelien uit te zwaaien
en wat te eten te kopen en zeurde sindsdien bij Harry aan zijn hoofd.
"Ik heb gezegd dat Voldemort me had gevonden en me aan had
gevallen" zei Harry geïrriteerd en trok zijn pyamatrui uit en
deed een dikke wollen trui aan.
"Ja, oké maar niet hóé
je aangevallen bent" zei Madison.
"Als je, je omdraait vertel
ik het" zei Harry en Madison snapte dat hij zijn broek moest
aantrekken en draaide zich op haar bed om.
"Het héle
verhaal hé" zei ze.
"Ja, je kan je weer omdraaien"
zei hij en ging zitten.
"Ik dacht dat het griezelement in villa
Vilijn was dus ik ging naar binnen en werd door een paar Dooddoeners
en Voldemort opgewacht en zodoende" zei hij en zuchtte.
"Oké"
zei Madison, ze wist wel dat er meer was gebeurd maar wilde niet té
opdringerig zijn nu ze Harry eindelijk had weten over te halen dat ze
mocht helpen.
"Zeg ik had gedacht dat we naar Morsey kunnen
gaan. Er gaan geruchten dat Voldemort daar zijn schuilplaats heeft"
zei Harry en keek naar de spiegel, die op het grauwe behang hing.
"Ja, is goed Harry ik wil hier eigenlijk zo snel mogelijk weg"
zei Madison en zag dat Harry haar aankeek.
"Heb je geen spullen
mee?" vroeg hij en zijn blik gleed door de kamer op zoek naar
koffers.
"Nou nee toen je het Grimboutplein verliet moesten we
ons nogal haasten" zei Madison en zag Harry grinniken.
"Ik
moet de volgende keer gewoon wat langzamer weg gaan" zei Harry die
dit zo te zien wel grappig vond.
"Ja, maar laten we nu maar
gaan" zei Madison. Ze stond op deed de extreem krakende deur open
waar ze de vorige dag een grondige hekel aan had gekregen en Harry
volgde haar.
"Het is wel een droevige stad hé?"
concludeerde Madison toen ze samen met Harry door de stad liepen op
zoek naar de schuilplaats van Voldemort. Het was niet moeilijk te
vinden, ze moesten alleen het donkerte en grootste huis te vinden. En
aangezien alle huizen klein waren en er op de heuvel een groot huis
stond net als in Havermout wisten ze bijna wel zeker dat de
schuilplaats van Voldemort wel daar was.
"Ja Madison, ik heb ik
mijn hele leven nog nooit zo een droevige stad gezien" zei Harry en
keek naar de zwarte lucht die het humeur van de stad weerspiegelde.
"Die lucht zou dat magisch zijn?" vroeg Madison toen ze net
als Harry ook naar boven keek.
"Dat moet haast wel" zei hij.
Ze waren nu aan de voet van de heuvel gekomen en liepen nu naar het
enorme landhuis dat er statig en oud bij stond.
"Madison, ik
tover dadelijk de deur open en dan gaan we snel onder de
ontzichtbaarheidsmantel naar binnen" zei Harry, hij pakte uit zijn
rugzak een mantel die ze als een ontzichtbaarheidsmantel herkende en
hield het vast, het was een heerlijke gladde stof en voordat ze het
wist had Harry de deur al met 'alahomora' geopend en gooide ze de
mantel om Harry en zichzelf heen.
Ze moesten door hun knieën
om de mantel op de grond te laten komen om te voorkomen dat iemand
een voet zag zweven. Binnen zagen ze niemand en deden ze dus de
mantel af.
"We kunnen de mantel beter omhouden dadelijk staat
hier nog iemand anders met een ontzichtbaarheidsmantel" zei Madison
maar Harry hield zijn toverstok omhoog en mompelde 'lumos'. Hij
negeerde Madison kompleet en begon te zoeken.
Toen Madison ook
vond dat de kust veilig was begon ze ook met zoeken, maar vond niet
veel.
"Harry, ik ga even boven zoeken" zei Madison toen ze
het geen nut meer vond om in het ouwe stoffige donkere huis te zoeken
en wilde zo snel mogelijk weg.
"Oké, maar steek wel je
toverstok aan en wees waakzaam" zei Harry en keek Madison bezorgd
aan.
"Nu klink je net als Dolleman" zei ze en even moesten ze
lachen, snel liep ze naar boven op een enorm krakende trap. Maar ze
stopte. Ze hoorde stemmen en ze deed de ontzichtbaarheidsmantel om,
om dichterbij te komen.
De stemmen kwamen uit een kamer, de
deur stond op een kiertje en uit dat kiertje kwam een zwak straaltje
ligt. Ze bleef bij de trap staan en ging uiteindelijk op de grond
zitten al had ze het idee dat ze boven op een stofwolk was gaan
zitten.
"Dus we moeten van de heer dit ding beschermen?"
vroeg een verbaasde vrouwenstem en Madison hoorde een stoel naar
achter gaan.
"Het is misschien wel een klein dingetje, maar de
heer van het duister vind dat het van grote waarde is en wij moeten
daar dus niet aan twijfelen" zei een mannelijke stem. Madison sloop
dichterbij en deed de deur iets verder open. De deur kraakte en alle
mensen die in de kamer zaten keken op. Het was alsof iedereen haar
aankeek, even dacht ze ook dat iedereen haar aankeek maar toen
richtte ze zich weer allemaal op Lucius Malfidus die aan het hoofd
van de tafel stond met een medaillon in zijn hand. Door het keertje
ging ze naar binnen en zag ze meer dooddoeners staan, sommige
herkende ze van gezicht al wist ze niet meer hoe en sommige zagen er
gewoon als Dooddoeners uit want ze waren allemaal groot en oud.
"Ik
weet de perfecte plek" zei de vrouw die ze net ook had gehoord, ze
had zwart haar. Je kon zin dat ze vroeger erg mooi was geweest. Maar
íéts had haar dat afgenomen.
"Nou bij mij thuis"
zei ze maar ze had de woorden net gezegd en Lucius maakte een wilde
beweging met zijn armen dat hij het er niet mee eens was.
"Bellatries je woont bij mij, de ministerie heeft al twee
invallen op mijn huis gedaan en sinds ik uit Azkaban ben grijpen ze
elke aanleiding aan om mijn huis nog een keer door te zoeken, jij
bent makkelijk te verbergen. Maar als ze zo een verdacht ding vinden
word ik weer naar Azkaban gestuurd en Draco misschien ook wel"
Haar maag maakte een salto toen ze dat hoorde. Als ze dat ding nu
niet in handen kreeg en het plan van Bellatries doorging en werd
betrapt zou Draco de bak in draaien. Even dacht ze dat ze gewoon het
medaillon met een 'accio' spreuk naar haar toe kon laten vliegen,
maar dat deed ze toch maar niet. Net toen ze dacht dat ze genoeg had
gehoord begon Bellatries weer en besloot ze om te blijven.
"Lucius,
ik kan het bij me dragen" zei ze enthousiast en serieus tegelijk en
stond op. Iedereen keek elkaar aan. Niemand zei meer wat, de stilte
leek alles te doorboren.
"Zijn we het er allemaal mee eens?"
vroeg Lucius al was dat niet nodig. Iedereen knikte gelijk en Lucius
gaf met trillende handen het medaillon aan Bellatries die het om
deed.
Madison vond dat ze nu lang genoeg was gebleven en liep
door het kleine kiertje van de deur die nu een heel klein beetje
bewoog, maar genoeg om opschudding te veroorzaken.
"Wat is er
toch met die vervloekte deur?" hoorde ze nog net een onbekende stem
zeggen, maar ze liep door de stoffige donkere gang naar beneden waar
Harry op haar zat te wachten en op een afschuwelijk lelijke bank zat.
Ze deed de mantel af en liep naar Harry.
"Harry, ik heb
héél veel gehoord. Maar we moeten hier heel snel
wegwezen en…" midden in haar zin verschijnselde de hele
verzameling Dooddoeners naar beneden met opgeheven stok. Gelukkig had
Harry snelle reflexen en hield hen ook onder vuur. Madison die zich
omdraaide deed hetzelfde.
"Ik wist wel dat er nog iemand anders
in die kamer zat" zei degene die net de deur vervloekt had.
"Accio
medaillon!" schreeuwde Madison die de Dooddoener negeerde,
Bellatries werd naar voren gerukt met haar nek en dat maakte een
onaangenaam en smerig geluid. Uiteindelijk brak de ketting van het
medaillon dat nu naar haar toe vloog en Bellatries viel zonder iets
te zeggen op de grond. Harry en Madison keken elkaar verdacht aan en
voordat ze het wisten was er een gevaarlijk gevecht losgebarsten.
De afschuwelijk lelijke bank was door een of andere spreuk
omgevallen en daar schuilde Harry en Madison achter. Madison was in
schok. Ze had iemand vermoord, niet zomaar iemand, Harry had net
fluistert dat het de tante van Draco was en de zus van Draco's
moeder.
"Madison, je moet hier nu weg en het laatste
gruzelement verstoppen" schreeuwde Harry boven het geluid van de
spreuken uit en boven zijn hoofd scheerde een groene spreuk langs.
"Nee Harry, ik ga jou helpen, als jij de hanger bij je houd
stijg ik zo op vuur spreuken af en tegelijkertijd jij ook" zei
Madison, zo te zien vond Harry het idee niet slecht klinken. Het
afvuren was wel wat verminderd, maar niet over. En de bank hield het
ook niet lang meer vol.
"Dooddoeners stop maar, ze vallen niet
aan" zei Malfidus en net toen hij dat had gezegd en de
spreukenregen gestopt was leviteerde Madison de lucht in en verlamde
een paar Dooddoeners, beneden deed Harry hetzelfde en in een mum van
tijd waren alle Dooddoeners verlamd.
Madison ging weer naar
beneden en keek naar Harry, die het medaillon bekeek. Het was goud
versierd met een zilver teken er op.
"Betekend dit dat we terug
gaan?" vroeg Madison aan Harry en bekeek het mooie medaillon ook.
"Van mij mag jij terug gaan, we moeten eerst een manier zien te
vinden om dit te vernietigen" zei hij en keek niet op of om van het
medaillon.
"Hoe zouden wij daar achter moeten komen?" vroeg
Madison die nu nadacht hóé ze een gruzelement konden
vernietigen.
"Ik zou het niet weten, maar ik ga het wel te
weten komen. Misschien moet ik ze met dezelfde spreuk vernietigen als
ik met de andere had gedaan" zei Harry en liep naar buiten.
"En
wat gaan we met hun doen?" vroeg ze en ze wees op alle bewustelozen
Dooddoeners.
"Ik stuur wel een uil naar het ministerie" zei
Harry en Madison zag dat hij de Dooddoeners totaal vergeten was.
Samen liepen ze nu naar buiten, het avontuur tegemoet.
