Magische Tweelingen

Proloog

Hij wandelde naar het verwoeste huis dat in puin lag.

Geruisloos liep hij ernaartoe.

Hij hoorde mensen schreeuwen, baby's huilen…

Hij trok zich er niets van aan.

Hij moest snel zijn.

Niemand mocht hem zien.

Anders was het over.

Hij stapte over het lijk van de kat en bleef staan.

Blijkbaar stond hij in de vroeger woonkamer.

Geen muren stonden meer overeind.

Hij is wel tekeer gegaan, dacht hij bij zichzelf.

Hij liep langs de gebroken tafel heen en zag twee baby's liggen in het midden van het puin.

De een had zwart haar, de ander rood.

Een huilde en de ander niet.

Een had een litteken, de ander niet.

Een was een jongen, de ander was een meisje.

Hij keek naar het meisje.

Ze was zo stil.

Toen richtte ze haar blik van het niets naar hem.

Het meisje keek hem met haar doordringende groene ogen aan.

Iets gaf hem een ongemakkelijk gevoel.

Hij wist niet wat.

Hij keek even over zijn schouder.

Het meisje keek hem nog even doordringend aan.

Streng.

Er was geen juist woord voor.

Ze bleef hem aankijken.

Hij draaide zijn hoofd weg.

Er kwamen mensen dichterbij.

Een van hen was gigantisch.

En hij voelde bekeken.

Niet goed, dacht hij.

Hij moest hier weg.

Hij moest snel een keuze maken.

Even twijfelde hij, maar toen hakte hij de knoop door.

Ja, het werd het meisje.

Ze was precies wat zijn meester wilde.

Hij pakte haar op en rende weg.

Onder een kapotte lantaarnpaal stond een lange gedaante.

Hij had lang, zilverwit haar, dezelfde kleur van zijn baard.

Achter zijn brilletje twinkelden zijn ogen.

Hij droeg een paarse cape, een groen gewaad en bruine botten die bijna tot zijn knieën kwamen.

Hij zag er zo toverachtig uit, dat hij het begreep dat een mevrouw met een mand een grote boog om hem heen liep.

Hij hield hem in de gaten, de figuur die geruisloos in de schaduwen van de nacht verdween.

Hij bleef nog even kijken en ook hij verdween dan.