Hoofdstuk 19: droom

Purvis wordt wakker in een donkere kamer en hij is aan het zweten, hij kan niet spreken en hij kan geen elke spier en elke deel van zijn lichaam bewegen. Hij is verlamd. Verdorie, denkt Purvis tegen zichzelf, het gebeurt één keer in een miljoen. Hij hoort zijn eigen hartslag en hij voelt extreem warmte in zijn borst, hij proeft zijn eigen longen in elke ademhaling en hij voelt zijn bloed vloeien in zijn lichaam. Maar hij ziet iets. Een donkere figuur. Hij probeert te bewegen maar het lukt niet, het is alsof hij gelijmd is aan de grond. Het is maar een droom, hoopt Purvis tegen zichzelf. Het voelt echt, wat als het geen droom is? Is het realiteit? Hij kan wel opstaan maar zijn benen doen veel pijn alsof hij neergestoken wordt door talloze naaldjes, zijn zweetdruppels worden bloeddruppels. Opeens slingeren kettingen rond zijn benen, zijn enkelen en zijn polsen vastgebonden als een slaaf. Hij knielt van de pijn. Hij probeert te schreeuwen, geen geluid komt uit zijn mond. Hij ziet iets gloeien onder zijn voeten. Er is een pad voor hem en hij begint te glimlachen, de figuur buigt naar hem en zet een doornenkroon aan zijn hoofd. De doornen prikken aan zijn scalp en scheurt langzaam elke minuscule stuk van zijn huid. Purvis kijkt naar boven en ziet een gloeiende figuur hoog boven de grote trappen op hun troon met twee andere gouden silhouetten voor hen, ze hebben maskers aan die symboliseren komedie en tragedie. Purvis stapt langzaam naar de trappen, zijn lichaam wordt langzaam puur in elke stap. Elke stap is duizenden brandnetelsteken aan zijn hielen. Bloed sijpelt van zijn scalp naar zijn kin. Er zijn barsten zichtbaar aan zijn lichaam. Hij kan niet meer. Hij glimlacht door de pijn. Hij is in extreme ellende maar hij glimlacht door. Bloed loopt door in een spoor aan elke stap van de trap. Tranen lopen door zijn ogen. Zijn ogen worden roder en roder dan de zonsondergang. Ik kan echt niet meer, denkt Purvis, de trappen zijn te lang. Zijn voeten doen zoveel pijn dus hij kruipt. De kettingen maken een ratelend geluid en slaan elke keer aan de trappen. De figuur zit gewoon in hun troon terwijl die kijkt naar Purvis die naar hen kruipt. Purvis is eindelijk voor de figuur, op zijn knieën en bedekt met bloed van elke barst aan zijn lichaam.

De figuur glimlacht naar hem en aait over zijn hoofd, zijn zachte gevoel van zijn zijden handschoen scheurt aan de huid van hem. Purvis geniet elke seconde. Hij buigt zijn hoofd en begint te huilen met een glimlach. Zijn pure, naakte lichaam glinstert als een porseleinen pop. De figuur fronst hun wenkbrauwen en hun glimlach wordt een droevig gezicht. Gouden tranen komen uit hun ogen zonder enkele beweging van hun oogleden. Die kust aan Purvis' voorhoofd en verdwijnt. Alles wordt zwart en hij begint te zweven. Er slaat ineens een hartverscheurende pijn aan zijn rug en hij wordt gesjot in een andere kamer. Hij is een rode kamer. Het is alsof hij in een andere persoon zit. De muren zijn gewoon vlees. Er staat een kloppend hart centraal. Hij wordt naar het hart gesleept en een deur komt tevoorschijn aan de aorta. Hij stapt naar binnen en ineens flits het licht recht in zijn gezicht.

Purvis wordt wakker van zijn slaap met een luide gil en valt uit de zetel, hij slaat zijn kop aan de tafel. Chickenstein wordt ook wakker en kijkt naar hem die op de grond ligt.

"Oké?" vraagt Chickenstein aan Purvis. Purvis kreunt van de pijn als antwoord. Hij heeft een bult aan zijn hoofd. Hij kruipt terug in de zetel en probeert terug te slapen, hij knuffelt Chickenstein terug stevig als een teddybeer. Hij glimlacht van dat zachte gevoel en Chickenstein voelt verlegen en beweegt geen enkele spier zodat hij een goede nachtrust kan hebben. Hij voelt de warme ademhaling van Purvis en de zachte gevoel van zijn handen aan zijn veren. Hij begint zachtjes te piepen en valt langzaam in slaap.